Per ongeluk gelukkig

De avond waarop mijn vader mij adviseerde eens wat vaker mijn zegeningen te tellen, spetterde hij onopgemerkt bolognaisesaus op de grijze sweater die ik eerder die dag had gekocht. ‘Probeer eens voorbij de oppervlakte te kijken.’ Behendig wrikte hij de plastic opscheplepel door de lagen beetgare lasagnebladen en ik besloot mijn mond te houden over het ongelukkige incident zojuist plaatsgevonden. Eerder was het aan diezelfde tafel namelijk per ongeluk gezellig geworden en ik wist misschien nog wel beter dan hij dat avonden als deze tot de betere behoorden. Het leven, zo ook het geluk, overviel ons met enige regelmaat.

Mijn vader en ik deelden destijds een appartement op de eerste verdieping van een bovenwoning. Op de begane grond werd een snackbar gerund. ‘Gewoon weer hetzelfde, toch?’ lachte mijn vader wanneer hij op zondagavond onze vaste bestelling kwam ophalen. Een kaassoufflé, twee frikadel speciaal en een familiezak friet die we met zijn tweeën net niet op konden, verpakt in twee plastic tasjes. Toen al legde ik hem na het eten op een beheerste, vooral niet verwijtende toon uit dat voedselverspilling een groot probleem van onze tijd was. Dan knikte hij welwillend, maar ik wist dat hij te veel waarde hechtte aan tradities en het concept ‘familie’, zoals bedacht voor zo’n overdreven portie friet, om écht te luisteren naar wat ik te vertellen had. 

‘Je moet niet zo streng voor jezelf zijn,’ zei mijn vader, starend naar de vork waarmee ik met volle overgave de gerulde gehaktstukjes uit mijn pasta viste. ‘Het gaat het krimpen van de ozonlaag en het uitsterven van de ijsbeer niet tegenhouden.’‘Het is maar net hoe je het bekijkt,’ mokte ik. Mijn hoofd was zwaar geworden en ondersteunde ik met een hand onder mijn kin. ‘Controle is de grootste illusie van de moderne, naïeve mens.’ Ik tuurde van het bord onder mij naar mijn vader en trok beide wenkbrauwen op. Hij knipoogde.

We hadden een bovenbuurman die de de tweede en derde verdieping bewoonde. Hij had een schoonmaakster die iedere maandagochtend om stipt half negen voor de deur stond. Soms was hij op dat moment al onderweg naar kantoor en vroeg hij mij haar binnen te laten. Ik heb haar nooit naar haar naam of leeftijd gevraagd. Ze had een kortharige teckel die in het trapgat voor ons uit rende terwijl ze mij telkens weer hetzelfde geheim toefluisterde: ‘ik gooi zijn gescheiden plastic gewoon bij het restafval. Ik word niet betaald voor dat soort flauwekul.’ Ik lachte breeduit voor ik er erg in had. Misschien was het sindsdien dat ik anders naar de dingen ben gaan kijken, dat ik ze ben gaan doorzien. Het gaf me een zeker gevoel van controle.

In de rij van de Turkse pizza kraam staan links van mij twee jongens waarvan de relatie mij onduidelijk blijft. Leunend tegen een prullenbak hapt de oudst ogende in zijn in aluminiumfolie gewikkelde wrap. Een oranje saus druppelt op de neus van zijn spierwitte sneaker. De jongen scheldt iets onverstaanbaars en gooit zijn hap weg. De dubbele laag metaal heeft het waterige mengsel niet tegen kunnen houden. Ik ben bijna aan de beurt en rijk naar de toonbank, pak een stapel servetten en biedt ze de jongen aan. Hij trekt een wenkbrauw op en wuift me geïrriteerd weg. Hij wil er niks van weten en ik besluit er niks van te zeggen. ‘U mag het zeggen hoor,’ lacht de mevrouw in de kraam. Ze knipoogt naar me.


Alles Gaat

Zoals het moet

En voorbij

Vandaag of morgen

Komt het besef

Hoe ironisch ook

Dat je geen geschiedenis zult schrijven

Door in het verleden te blijven

Hangen

Dus hang in there

Hang je eigen slingers op 

Blijf nog even aan de lijn

Hangen

Want

Ik hoor je stem zo graag

Ik hoor ze steeds vaker

Stemmen

Stemmen in mijn hoofd

Ze hebben zich in mij genesteld

En mijn brein draait overuren

Toch zijn ze niet langer weg te denken

Alles went ineens zo snel

En dat is verontrustend

Want ik ben niet rustig

Ik ben niet getikt

Maar 

Wie houd ik in vredesnaam voor de gek?

Want met iedere seconde 

Iedere minuut

Met ieder uur binnen

Groeit een buitensporig verlangen

Dus vraag me niet om kalm te worden

Vraag me niet hoe het gaat

Want ik zal zeggen

Dat het gaat

Zoals het moet

Dat het gaat

Naar omstandigheden

Het gaat

Niet zijn gangetje

Maar het gaat

Het gaat

Voorbij

Het café van de verloren jeugd

Mijn slechtste eigenschap is dat ik geen afscheid kan nemen. Neem het café op de hoek waar ik maandenlang de vaste gast met de krant onder de arm glazen rode wijn serveerde, om zo de huur van mijn eerste studentenkamer te kunnen bekostigen. Ik denk aan de avonden waarop ik mijn dienblad neerlegde, tegenover hem ben gaan zitten en vraag me af hoe het met hem gaat.

 

De afgelopen maanden bevestigden wederom dat er weinig ontstaat en/of groeit wanneer er niets op het spel staat. Ik heb het gevoel dat er altijd iets op het spel staat, maar dat is een heel ander verhaal.

Allemaal leuk en aardig dat het zomer is en dat de zon zo lekker schijnt, maar zodra die zon achter de horizon zakt is het gewoon koud en slaap ik slecht omdat ik bang ben. Bang voor wat je niet ziet is er wel degelijk.

‘S morgens word ik wakker van het zoemen van een bij die loom en verslagen tegen mijn slaapkamerraam inbeukt. Ik open deze wat verder, poog te helpen, maar wordt al snel geconfronteerd met het feit dat de natuur niet door de mens geholpen wenst te worden.


Sinds afgelopen zomer kleeft aan datzelfde raam een platgeslagen mug, aan het glas vastgehecht ben ik op mijn beurt een beetje aan hem gehecht geraakt. Onder het mom ‘als het je snachts wakker houdt dan moet het wel van waarde zijn’ is hij inmiddels onderdeel van mijn interieur geworden.

 

Nog altijd ben ik mij geregeld, plotseling en overweldigend bewust van de omvang van mijn geluk, waarop ik tranen laat vallen in mijn hoofdkussen en/of eerste kop koffie in de ochtend. Sommige daarvan blijven steken achter de hoeken van mijn mond, het topje van mijn neus of onderaan mijn kin en de jeuk die daarbij ontstaat staat gelijk aan de vraag of dit gevoel niet júíst ontstaat omdat het eindig is. Snel vang ik een van de zoute druppels met mijn tong.


Is vandaag een afscheid of een verwelkoming?


Sinds kort implementeer ik tijdens dagelijkse bezigheden korte gesprekken met vreemden en organiseer aansluitend kleine afscheidsceremonies om mij zo voor te bereiden op ‘het grote moment’. 


Ik pak de eerste trein na het spitsuur, in mijn vierzits neemt rechts een man plaats. Hij 

praat niet in zichzelf maar tegen de onzichtbare bluetooth verbinding, blijkt achteraf, tegenwoordig nog drukker wordt bezocht dan deze tussen Amsterdam en Utrecht. Kort maken we oogcontact en ik vraag me af wanneer men zo verstrikt is geraakt in snoeren en andere sociale ongemakken. Connecties die geen uitkomst meer bieden, ongemakkelijk gestuntel met vraagstukken die ons te boven gaan, of eigenlijk al lang zijn ontstegen. Over de vernieling van ongerepte natuur en waar dit alles heen gaat. Over waar ik met mijn liefde heen moet wanneer dit alles heen gaat.


Ik vraag me af of afscheid nemen van deze wereld gelijk staat aan het afscheid van de persoon die de wereld voor mij betekent. Ik vraag me af wanneer een vreemde een bekende en verliefdheid verliefdheid mag heten, of een thuis uit vier muren bestaat en zo ja, welke vier dat zijn. Of ik de verloren jeugd, de laatste generatie, de generatie ben die het verschil gaat maken. Moet gaan maken.


“En dan wens ik u alleen nog een hele mooie dag”, spreekt de conducteur dan door de intercom, “Insgelijks, meneer”, antwoordt de mevrouw links tegenover mij. Verzonken in een pocket roman en niemand in de coupe die verder eigenlijk weet welke andere gedachten. Ik wend mijn blik van haar af, laat mijn ogen op haar broekspijpen rusten. Wel een beetje hoog water, ik hoor mijzelf alweer doordenken: “er zijn vandaag wateren die nog veel hoger rijken”.


Gedurende de dag slingert men mij vaak naar het hoofd dat ik wegdroom om mij bij terugkomst te adviseren eens wat vaker boven mezelf en ‘de situatie’ te hangen, om vervolgens te vragen waarom het maar niet wil lukken met beide benen op de grond te blijven staan.

 

Mijn zinnen dreigen langer te worden wanneer ik zingeving mis.

 

Aan het einde van de dag vult het volgen van andermans verschijning en bezigheden wel degelijk íéts, maar niet het nodige op. Zo nu en dan loop ik vol (of over) en zou ik een surfer willen vragen wat hij doet wanneer de stroom maar niet wil komen. Hij zal zeggen dat hij valt en staat met timing.

 

Het geluk zit hem al lange tijd niet meer in wat ik heb en krijg en dat op zich is een geschenk dat ik eenieder die ik liefheb toewens. 

 

Weet dat ik ons afscheid sinds kort verwelkom en dat jij, wat jij voor mij, al weet ik niet wat ik voor jou, sindsdien niet meer hetzelfde en van onschatbare waarde is.


Poëzie - 'Januari was verboeiend'

 Zeezicht

Ik had een enkeltje naar de zee geboekt
Stond er bij
Stil
Van te kijken
Toen ze mij zei
Je kunt al jouw tijd wel aan anderen blijven geven
Maar ook zij kunnen maar één dag tegelijk beleven

Verlichting

Ik plaats pijn
In een positief daglicht
En probeer haar
Uit
Jouw reactie
Blijkt dat jij haar niet ziet
Sinds ik haar verlicht heb


Untitled (17/01/21)

Rozen plukken
Wanneer je boos was
Jong geleerd
Niet oud gedaan
Want geen enkel liedje
Dat jou leerde
Wat te plukken
Wanneer je gelukkig bent
Er ging een tijd voorbij
En dat bleken de dagen te zijn


Untitled (31/01/21)

Ik wil maar één ding:
Alles tegelijk
En focussen
De tijd verliezen
Maar jou niet
Uit het oog
Ik heb je nog
Op mijn netvlies
Stel soms scherp
Stel me voor
Dat onze tijd
Nog komen moet

Poëzie - 'November en December Waren Verboeiend'

12-11-20

Hoi dag
Wat ben je jong
Ik heb je lief
Toch is er iets
Je gaat zo snel
Blijf nu toch
Herinner me
Niet enkel ouder te worden
Je ziet het niet
Dat komt nog wel
Nu wordt het tijd
Het is altijd
Hetzelfde liedje
Krijgt opnieuw betekenis

02-12-20

Ik twijfel
Omdat ik denk
Dat het anders kan
Anders moet
Terwijl wat je ook doet
Wat moet zijn
Zal zijn
War moet je anders
Beginnen
Zonder mij
De wereld rond
De ruimte nemen
Neem hem maar
Ik neem hem ook
De onbekende weg
Simpelweg
Omdat ik het ben

17-12-20

Slechte timing is pijnlijk lief
Maar stel je eens voor
Dat het een kwestie van tijd was
Dan waren we er al lang geweest

22-12-20

Ik maak mij geen zorgen
Over de grote lijnen
Neem de nodige zijpaden
Omdat ik geloof
Dat de wijzers door het noorden worden aangetrokken
Zodat ik het mij niet hoef aan te trekken
Wanneer ik de weg weer eens kwijt raak

Hartpijn

Je bekijkt de druppels water die op het raam spatten
De donshaartjes op de palm van je hand
Zicht dat scherp stelt en weer terug
Plots wens je vanaf boven neer te kunnen kijken
Op het grote geheel
Hoe oorzaken tot gevolgen leiden
Klokken synchrone ritmes tikken
De wegen van bekenden kruisen
En vreemden elkaar mislopen

Je loopt langs de Amstel alsof het de Seine is
Je loopt en je mist
Hem
De samenhang
Het besef dat elke dag er een als gisteren is
Toch blijft men zeggen dat het telkens een beetje beter wordt
Dat het een kwestie van heel langzaam uitademen
En heel diep intunen is
Tot enkel het aanhoren van je eigen hart
Klopt het?
Dat het allemaal goed komt
Het even slikken is
Maar steeds beter behapbaar wordt?

Je ziet het niet, dat komt nog wel
Nu wordt het tijd
Het is altijd
Hetzelfde liedje
Krijgt opnieuw betekenis

Dagdromen in sepia

Het beste advies dat ik als kind kreeg was om nooit heimwee te hebben. Of nee, laat mij het goed zeggen. Dit advies was nooit voor mij bedoeld, maar heb ik mij destijds eigen gemaakt. Zoals ik met mijn moedertaal, mijn moeders verwachtingen en, zoals de therapeute destijds stelde, haar ‘aangeleerde angst voor het leven’ deed. ‘Heb geen heimwee’ vertel ik mijzelf nog altijd voor de spiegel. ‘Heb geen heimwee’ in de hoekjes van kladblokken en post-its. Ik herhaal het in mijn hoofd als ik in de rij voor de kassa of op het perron sta te wachten. Net zo lang tot het een religie wordt. Ik ben ongelovig opgevoed, maar toch richt ik mijn blik steeds vaker naar boven. Als het ware een uitvlucht, wanneer ik door de bomen het bos niet meer zie.

Zo nu en dan fiets ik dan toch in de richting van mijn ouderlijk huis. De wegen er naartoe heb ik lang niet afgelegd, voelen vaag vertrouwd die namiddag in November. Ze brengen mij terug naar mijn eerste maanden van zelfstandigheid, waarin ik sporadisch die kant uit ging om op de koffie te gaan. Ik zie de gammele, blauw gespoten roestbak voor me, de rode muts die ik altijd droeg, zowel buiten als binnen. Beide hebben vele strenge winters doorstaan. Bij binnenkomst vroeg mijn moeder direct of ik dat ding op mijn hoofd alsjeblieft af kon zetten. Zo leek het namelijk net of ik ieder moment weer door de deur naar buiten zou kunnen vertrekken. Heel ongezellig vond ze dat. Geen haar op mijn hoofd heeft ooit overwogen die muts af te doen en dat spijt mij mam. Steeds vaker besef ik mij dat ik jou een excuus verschuldigd ben. Als je het zo stelt, is dat lapje rood gebreide stof altijd een soort slag om de arm is geweest. Het heeft als een kier in de voordeur gediend.

Wanneer ik weer terug naar huis fiets wordt de lucht in een licht oranje gloed gehuld en ondanks dat zijn bron warm is, creëert het aanzien een kil gevoel van naderend onheil. De geelgroene bladeren die zich van de bomen losmaken lijken voor niemand anders dan mij neer te dalen. Ze strelen mijn gezicht, onthalen mij en fluisteren toe: ‘wees welkom, kom binnen en kijk niet achterom’. Altijd al heb ik verlangd naar die tussenruimte, die allesomvattende leegte. Onderweg, van naar krijgt heimwee geen kans, hij kan om zich heen grijpen wat hij wil, mij krijgt hij niet te pakken. Het is de ultieme vrijheid. Het liefst ben ik de rest van dit leven onderweg, fietsend en dagdromend in sepia.

Overzichtseffect

Als kind had Tom een vriendenboek; zo één met een geromantiseerde afbeelding van drie grazende pony’s in een weiland. Zo nu en dan kreeg ook hij zo’n boek in zijn handen gedrukt. Hij beschouwde dat als het grootst mogelijke offer; een permanente vorm van tijdelijke verbintenis. Na het eten bleef zijn moeder dan met hem aan de keukentafel zitten en stelde hem de vragen die hij vervolgens beantwoordde alsof hij deelnam aan een kruisverhoor op het politiebureau. Zij noteerde alles zorgvuldig voor hem. Vier regels kon ze altijd blindelings invullen:

Naam: Tom

Leeftijd: 6 (later werd dat 7)

         Adres: Copernicuslaan 149

Later word ik: astronaut

Op die laatste regel had zij nooit iets aan te merken, geen kritische wedervraag. En waarom zou ze ook? Wie haar kind in dat stadium het geloof in een wereld aan zijn voeten al ontneemt, draagt de schuld voor faalangst en andere toekomstige, emotionele ongemakken voor altijd met zich mee. Vroeg of laat zou ook hij tot het besef komen dat de wereld aan de voeten ligt voor hen die het lukt met beide benen op de grond te blijven staan. En dat laatste had je nu eenmaal niet altijd zelf in de hand. Sommige vragen varieerden per vriendenboek. Zo vroeg zijn moeder hem op een avond: ‘hoe hebben wij elkaar ontmoet?’ Plots keek hij haar strak in de ogen. ‘Hoe bedoel je dat?’, vroeg hij verontwaardigd, alsof zij hem een strikvraag stelde.

Toen zijn eigen boek volledig gevuld was, had Tom zelf leren schrijven en begon alle gegevens van beste vriendjes, willekeurige klasgenoten en buurtkinderen met balpen over te schrijven. Hij groeide uit tot mensenkenner; ordende alle profielen eenmaal op leeftijd en vervolgens nog eens op alfabetische volgorde van achternaam. Zijn moeder heeft dit altijd een ietwat eigenaardige bezigheid van hem gevonden.

Op de middelbare school schoot Tom de lucht in. Zijn schouders zijn sinds die groeispurt altijd ietwat krom blijven staan, al zal een gebrek aan energie en motivatie in die periode daar ook de nodige bijdrage aan hebben geleverd. Het was niet dat hij niet kón leren, integendeel zelfs. De formules en taalregels die hem voorgeschoteld werden boden hem simpelweg de antwoorden op zijn vragen niet. De hoe, de wat en de waarom - vooral die waarom - lieten hem niet los. Ze overvielen hem zoals de slaap maar zelden deed en op een van die avonden klopte hij bij zijn broer aan. Bijna vijf jaar ouder was Gijs. Een stuk wijzer ook, of die indruk wekte hij althans. Tom klopte tweemaal. Eerst wat terughoudend, bang dat wat hem zijn rust onthield niet groot genoeg was om die van zijn broer te verstoren. De tweede keer daadkrachtiger. 

  ‘Is er wat, broertje?’

  ‘Ik geloof dat ik verliefd ben.’

Steeds vaker was hij geneigd in iedere uitspraak ruimte voor toekomstige nuances over te laten. Waar was die kinderlijke standvastigheid gebleven? De zelfverzekerde toon waarmee hij iedereen wist te overtuigen: later word ik astronaut.
  ‘Ik geloof dat je vermoedens kloppen.’ 
    Gijs trok hem aan zijn arm de kamer binnen en sloot de deur achter hen. Alsof hij zojuist het correcte wachtwoord had gegeven en daarmee toestemming tot entree had gekregen.

Voor Tom was het idee van tijd altijd al ietwat vaag en abstract geweest. Met die tijd was nu ook het besef van de eindigheid ervan gegroeid. Het leven strekte zich voor hem uit, maar de duur ervan leek niet langer eindeloos. De opties om dat leven in te vullen waren dat plots wel. Tijd was geniepig. Iedere seconde die voorbij sjokte raasde onopgemerkt aan hem voorbij. Steeds vaker speelde dat gevoel op; de realisatie dat zijn tijd niet de tijd was. Er hing iets groters en ongrijpbaars boven zijn hoofd, iets wat hij voorheen wel in de hand leek te hebben. Iedere poging tot het aanbrengen van structuur deed hem nog verder vervreemden van het grote geheel. In het hier en nu leren leven bleek zonder heldere definitie van deze omstreden begrippen ook geen uitkomst meer te bieden. 

Tom stond opnieuw bij zijn broer voor de deur. Een paar jaar later, voor de deur van zijn studio dit keer; een tamelijk kleine ruimte aan de rand van de stad. Hij klopte aan en de deur zwaaide open; ‘Hé broertje, wat een verrassing!’ Sinds Gijs uit huis was vertrokken leek hij de dingen op een rij te hebben, of in ieder geval op orde. Zoals andere mensen hun muziek- of boekenverzameling op kleur, genre of auteur gerangschikt hebben. Alsof een nieuwe omgeving een nieuw perspectief en de nodige rust bij hem teweeg had gebracht. Zijn deodorant rook vertrouwd en de melodieën die uit zijn pick-up klonken herkende hij uit duizenden. Ze herinnerden hem aan de eindeloze avonden die zij op Gijs zijn voormalige zolderkamer spendeerden. Er verandert ook eigenlijk geen reet. ‘Iedere dag is hetzelfde,’ stamelde Tom, ‘ik heb geen idee wat vandaag van gisteren onderscheid, maar de samenhang kan ik ook niet vinden.’ Gijs legde een hand op zijn broers schouder en trok hem naar hem toe, de drempel over. ‘Man, wat ben jij groot geworden.’


‘Ik benijd piloten en astronauten’, zei Tom. Op het gezicht van zijn broer verscheen een subtiele grijns. Kennelijk had hij zojuist een grappige opmerking gemaakt. ‘Ik benijd iedereen die afstand kan nemen van en raad weet met relatieve begrippen als tijd en ruimte.’ Gijs schonk hen beide nog wat koffie in. Gesprekken kwamen altijd beter op gang na het tweede kopje. 

‘Tom, weet je nog wat jij vroeger altijd wilde worden?’

‘Hoe bedoel je?’, antwoordde hij, waarop de grijns op het gezicht van zijn broer nog groter werd.

‘Als kind was het je grote droom om astronaut te worden.’

‘Dat is dan mooi geen werkelijkheid geworden,’ zuchtte Tom. Hij zakte nog verder onderuit op zijn broers bank.

 ‘Ik geloof dat je meer van je jongere zelf kunt leren dan je denkt.’

Die middag was Tom de tijd uit het oog verloren. Zijn horloge en mobiele telefoon had hij geen blik gegund. Ergens midden in hun gesprek merkte hij enkel de langzaam opduikende schemer op. Hij leek een uitweg te hebben gevonden. De realisatie dat je door terug te blikken de nodige antwoorden kon vinden, strookte niet met zijn bestaande ideeën over het vergaren van kennis. Maar volgens Gijs deden astronauten niets anders: opstijgen, achterom kijken en overzien. Zo ver mogelijk van alles en iedereen vandaan om er de verbondenheid mee te kunnen ervaren. Gijs zei dat ze dat ook wel het overzichtseffect noemen en dat als je het zo bekijkt iedereen astronaut kan worden, of dat eigenlijk al lang is.
Verboeiend + Blog design by labinastudio.